Bij sterke werkwoorden (in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) ‘onregelmatige werkwoorden’ genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lopen – liep – gelopen, wijzen – wees – gewezen, helpen – hielp – geholpen.
Ook om te weten is,Wat is de stam van zwakke werkwoorden?
Bij de zwakke werkwoorden (in de ANS ‘regelmatige werkwoorden’ genoemd) wordt achter de stam van het werkwoord (het hele werkwoord zonder de uitgang -en) in de verleden tijd de uitgang -de of -te geplaatst. Welke van die uitgangen juist is, hangt af van de laatste letter van de stam.
Men kan ook vragen,Wat is sterke werkwoorden?
Bij sterke werkwoorden (in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) ‘onregelmatige werkwoorden’ genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lopen – liep – gelopen, wijzen – wees – gewezen, helpen – hielp – geholpen. Een overzicht van de vervoegingen van de sterke werkwoorden vindt u in dit …
Vervolgens kan men ook vragen,Wat zijn zwakke werkwoorden?
Wat zijn zwakke werkwoorden? De zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen. Hieronder vind je enkele voorbeelden van zwakke werkwoorden in tegenwoordige tijd (tt), verleden tijd (vt) en als voltooid deelwoord (vd). Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.
Hoe bepaal je de stam van een werkwoord?
Stam van het werkwoord. Hoe bepaal je de stam van een werkwoord? De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam. De stam van worden is word, de stam van leiden is leid, de stam van houden is houd, enz.
Wanneer eindigt de stam van een zwak werkwoord?
Als de stam van een zwak werkwoord eindigt op één van de letters t, k, f, s, ch, p uit ‘ t k o fsch i p, dan krijg je in de verleden tijd stam + te of stam + ten. Dan eindigt het werkwoord op de letter t.
Wat zijn de sterke en zwakke werkwoorden?
Naast de sterke en zwakke werkwoorden is er nog een kleine groep onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen. Deze werkwoorden hebben ook (deels) afwijkende vormen in de tegenwoordige tijd (zoals kan, is en heeft) en ook de verleden tijd is niet altijd voorspelbaar (zoals wou, was en mocht ).