Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets ís. Zo bevat ‘De wind is koud’ een naamwoordelijk gezegde: er wordt uitgedrukt dat de wind iets ís, namelijk: koud.
Houd hier rekening mee,Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de (hoofd)zin staan. Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet: Jan kijkt naar buiten. (de persoonsvorm kijkt vormt in z’n eentje het werkwoordelijk gezegde) Jan heeft naar buiten gekeken. Jan had naar buiten kunnen kijken.
Hierin,Wat is een gezegde gezegde?
De term “gezegde” is een vertaling van het Latijnse praedicatum (letterli… [zegswijze] – Een gezegde is een groep woorden (vaak een complete zin) die gezamenlijk één betekenis vertegenwoordigen.
Ook om te weten,Welke zin heeft een onderwerp en een gezegde?
Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor. Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin) een onderwerp en een gezegde. ‘Ik slaap’ bestaat uit een onderwerp (ik) en een gezegde (slaap). De zin ‘Anna leest een boek’ heeft een onderwerp (Anna), een gezegde (leest) en een lijdend voorwerp (een boek).
Hoe vind je een onderwerp in een zin?
Het onderwerp vinden in een zin. Het onderwerp staat in veel gevallen dichtbij de persoonsvorm. Je vindt het onderwerp door je af te vragen “Wie/ Wat + persoonsvorm?” oftewel “Wie doet iets?” of “Wat doet iets?”. Stel dat de persoonsvorm ‘kopen’ is, zoals in de zin:
Hoe kun je een deelonderwerp vinden in de tekst?
Om een deelonderwerp te vinden in de tekst begin je met het onderwerp. Zodra je weet wat het onderwerp is lees je de tussenkopjes en de alinea indeling. Lees van elka alinea de eerste zin, zodat je weet waar elke alinea over gaat.
Wat is het onderwerp van het gezegde?
Wat moeilijker gezegd: het onderwerp is degene die of datgene wat de werking van het gezegde verricht of van wie of wat die werking uitgaat. In de volgende zinnen is het onderwerp steeds gecursiveerd. Sam speelt verstoppertje. (Sam doet iets)